4 augustus 2017

Zin en onzin van rentabiliteitswaarde

Met enige regelmaat worden wij als waarderingsdeskundigen geconfronteerd met de vraag de waarde van een onderneming vast te stellen op basis van de zogeheten rentabiliteitswaarde. Vooral fiscalisten en boekhoudkundigen lijken aan deze benadering verslingerd. Vaak wordt in die kring vernomen dat men ook wel weet dat eigenlijk op basis van verwachte geldstromen moet worden gewaardeerd maar dat die aanpak ingewikkeld is en voor kleinere bedrijven ongeschikt omdat daar slechts op informele wijze met budgetten worden omgegaan.

Nu is het open hart operatie ook ingewikkeld maar dat is natuurlijk geen reden om er van af te zien mocht het noodzakelijk zijn die te ondergaan. Wat het tweede argument betreft: natuurlijk hebben ondernemers die kleinere ondernemingen bestieren minder zaken op papier staan dan multinationals. Dat wil echter allerminst zeggen dat zij geen verwachtingen omtrent de toekomst kunnen of willen formuleren. De meeste ondernemers weten verdraaid goed wat zij willen ondernemen. De echte reden moet dus wel ergens anders liggen. Zonder al te diep op de zielenroerselen van accountants en fiscalisten in te gaan, kan in ieder geval worden opgemerkt dat de rentabiliteitswaarde in het verleden binnen de fiscale wereld, belastingdienst en adviseurs, veel aandacht gekregen heeft. Afstand nemen van hetgeen in het verleden is geleerd blijkt lastig. Om dat proces te vergemakkelijken volgen hieronder een aantal argumenten en, voor de liefhebbers, een simpel voorbeeld.

De eenvoudige rentabiliteitswaarde gaat uit van de in het verleden behaalde nettowinst om die vervolgens met behulp van een rentabiliteitseis te kapitaliseren. Daartoe is het noodzakelijk dat alle toekomstige resultaten op representatieve wijze zijn te vangen in één bedrag. Ondernemingen worden echter gedreven met het oog op de toekomst en van resultaten uit het verleden weten wij dat zij bepaald niet altijd worden herhaald. Bij startende ondernemingen, die vaak gedurende de eerste jaren negatieve resultaten laten zien, kan die benadering al helemaal niet worden toegepast. Het verleden heeft geen waarde.

Ondernemers zien dingen die anderen niet zien en hebben het lef op grond van verwachtingen hun vermogen in de waagschaal te zetten. Uitgaan van een wereld zonder geld kan de situatie verder verduidelijken. Ook in een geldloze wereld komen transacties tot stand. In oude akten valt vaak te lezen dat de pacht voor een boomgaard moet worden voldaan in vruchten. Alleen de vruchten die vanaf het moment van het ingaan van de pacht voor rekening van de pachter komen zijn dan van belang. Hetzelfde geldt voor de koop van een bietenveld. Zoals gezegd doet het verleden er niet toe. Ook normaliseren en wegen maakt van het verleden geen toekomst. De enig zinrijke toepassing van de rentabiliteitswaarde ligt in het werken met verwachte winsten.

Dan ontstaat nog wel de vraag van welke winsten moet worden uitgegaan. Meestal wordt bij het toepassen van de rentabiliteitswaarde gekozen voor de netto-winst. Het is duidelijk dat deze toevalt aan de aandeelhouders. Als de onderneming ook is gefinancierd met vreemd vermogen ontstaat vervolgens de vraag welke invloed daarvan uitgaat. In de eerste plaats is het belangrijk op te merken dat het bij de koop van een onderneming op grond van een aandelentransacties niet gaat om de waarde van de onderneming (enterprise value) maar om de waarde van het eigen vermogen. De aanwezige schuld zal immers in de toekomst moeten worden afgelost. De over het uitstaande vreemd vermogen betaalde rente levert in veel gevallen wel een kostenpost op die, indien fiscaal geaccepteerd, leidt tot een vermindering (het belastingeffect of tax shield) van het aan vennootschapsbelasting verschuldigde bedrag. Dat voordeel valt toe aan de aandeelhouders. Bij het toepassen van de rentabiliteitswaarde wordt dit aspect vaak over het hoofd gezien. Indien wordt uitgegaan van de waarde van de onderneming dient, ter bepaling van de economische waarde van het eigen vermogen, de economische waarde van het vreemd vermogen daarop in mindering te worden gebracht.

Het op correcte wijze toepassen van de rentabiliteitswaarde veronderstelt dus dat moet worden uitgegaan van de verwachte geldstromen die toevallen aan de aandeelhouder. Verder is het noodzakelijk te beschikken over de gegevens die nodig zijn voor het bepalen van de economische waarde van het vreemd vermogen. Dat zijn: hoofdsom, aflossingsschema, contract rente en de actuele rente voor een vergelijkbare schuld. Ten laatste moet rekening worden gehouden met de vraag of, en op welke wijze, de betaalde rentelasten leiden tot een fiscaal geaccepteerde kostenpost. Dat zijn overigens ook de gegevens die nodig zijn voor het correct toepassen van de door fiscalisten en boekhoudkundigen ten onrecht opzij gelegde methode van het contant maken van toekomstige geldstromen. Dat zou het toepassen van de rentabiliteitswaarde acceptabel maken, ware het niet dat van enkele praktische problemen wordt afgezien.

Kapitaliseren vereist het voorhanden zijn van een voor de gehele toekomst representatieve voorstelling van het resultaat. Daar transacties vaak worden aangegaan met het oog op door te voeren veranderingen ontstaat een lastig oplosbaar probleem. Door het disconteren wordt het mogelijk gebruik te maken van per jaar wisselende resultaten. De ondernemer zal in de meeste gevallen willen groeien en dat betekent dat uitbreidingsinvesteringen en groei van het netto-werkkapitaal van belang zijn. Verder moet nog rekening worden gehouden met verwachtingen omtrent inflatie. Als klap op de vuurpijl kan nog worden genoemd dat winst een boekhoudkundig begrip is en dat je over geld moet kunnen beschikken om te kunnen handelen. Daarom wordt bij het bepalen van de economische waarde van het eigen vermogen gebruik gemaakt van geldstromen. Indien echte partijen gaan onderhandelen over een beoogde transactie staat een reëel bedrijf ter discussie. Bij het bepalen van de economische waarde is het dan ook verstandig uit te gaan van de praktische gang van zaken. Voor veel fiscalisten en accountants betekent dat een gang naar de studeerkamer.